Ze rennen over de gang van het hospice en roepen vrolijk naar iedereen die ze tegenkomen. Pieter is 6 en zijn zusje Sam 4. `Mama ligt bij nummer 6´, schreeuwen ze tegen iedere bezoeker die ze niet kennen, ´en je mag gewoon binnenlopen hoor´.
Het speelgoed in de speelhoek vervult ze met vreugde en ik vind het mooi om hun hoge stemmetjes te horen in het hospice, dat toch vaak heel stil is. Sandra, de mama van Pieter en Sam is vorige week bij ons gekomen. Nog geen half jaar geleden werd een uitgezaaide borstkanker bij haar gevonden. Er volgde veel onderzoeken en chemotherapie. Het heeft niet opgeleverd wat ze had gehoopt. De ziekenhuisspecialist heeft aangeven dat het snel kan gaan. Ze is net zo oud als ik, 34 jaar. Onder haar kale hoofd stralen twee helderblauwe ogen. Als familie en vrienden langskomen gebruikt ze vaak een hoofdband. Bij ons doet ze het zonder en dit geeft haar een prima gevoel. Haar echtgenoot Johan komt dagelijks met de kinderen langs. Hij heeft zorgverlof gekregen van zijn baas. Hij ziet er moe uit, vooral als de kinderen even niet bij hem zijn, en in de speelhoek zich uitleven. Zodra ze terugkomen, tovert hij een ander gezicht van optimisme en vrolijkheid. Hij stoeit met ze, in de kamer, op het bed, in de gang en onze grote gezamenlijke huiskamer. ´Ik mag geen cola van papa en mama´ zegt Pieter, ´dat is slecht voor mijn tanden en dan word ik net zo ziek als mama´. De vrijwilliger geeft hem een glaasje ranja, dat hij slurpend opdrinkt met een rietje. Het glas is binnen enkele seconden leeg en hij zet het weer netjes neer in de keuken. ´Dank je wel voor het lekkere drinken, mag Sam ook?’. Met een nieuw glas ranja slingert hij over de gang, een spoor van druppels achterlatend op de vloer. De vrijwilliger gaat er met een zwabber achteraan en Pieter vindt het geweldig en lacht zoveel dat er een plas op de grond ontstaat. Ik zie het tafereel met een glimlach aan en bedenk me dan dat binnenkort Pieter en Sam niet meer zullen komen. Dat zij zonder mama verder moeten, dat hun papa zonder zijn vrouw verder zal gaan. Ik denk aan mijn twee dochtertjes van 3 en 1 jaar. Soms is het zo gemeen, zo oneerlijk. Als arts weet ik dat ziekte nooit geheel uit te sluiten is, maar als vader, man van, voelt het heel anders. Het gevoel van waarom bekruipt me in het hospice regelmatig en antwoorden blijven na al die jaren dat ik er werkzaam ben, nog steeds uit. Ik denk dat de antwoorden ook nooit zullen komen.
Twee weken later kom ik het hospice binnen en zie Pieter en Sam opnieuw op de gang. Ze hebben net een tosti gekregen in de huiskamer en Pieter heeft de ketchup op zijn neus zitten. Ik lach naar hem en noem hem clowntje Pieter. Hij schatert het uit. Mijn collega-verpleegkundige komt uit onze overlegruimte en kijkt me somber aan. Ze vertelt me dat het plotseling toch vrij snel achteruit gaat met Sandra. Ze reageert niet meer en ligt op bed. Samen gaan we bij haar langs. Sandra is stervende. Johan kijkt me aan en ik schud mijn hoofd. Hij gaat zitten en ik schuif een stoel naast de zijne. Voor de eerste keer zie ik hem huilen. Samen zitten we daar 5, 10, 15 minuten. ‘Hoe moet ik nu verder, dit kan toch niet, ik kan dit niet alleen’. Ik ben eerst stil, ik heb geen antwoord. Ik sla een schouder op hem heen en samen zijn we stil. De stemmetjes van Pieter en Sam klinken vrolijk op de gang en echoën wat na. We kijken elkaar aan en hij zegt ‘ik moet, ik zal, ik ga verder, al is het maar voor hen’. We halen Pieter en Sam erbij, de stilte maakt plaats voor geluid, maar het voelt goed. Even lijkt het, of is het zo, dat Sandra lacht. Er brand een kaarsje op het kastje naast haar bed, met een foto van het gezin; papa, mama, Pieter en Sam. Een foto van de vakantie. Sandra met haar blonde lokken en bruine gezicht. Pieter en Sam in zwembroekjes, ergens aan het strand. Dan ineens worden de kinderen stil, de kamer wordt stil, wij zijn stil. Sandra is stil.